Het gebeurt vrijwel ieder jaar wel een keer, dat we worden opgeschrikt door het overlijden van een kind, een jongere of een jonge man of vrouw.  Het sterven komt niet altijd onverwachts. Soms is er een ziekte aan voorafgegaan. Maar altijd komt het veel te vroeg. Want het hoort niet zo te zijn, vinden we, dat een kind komt te overlijden. Vorig jaar zomer moesten we plotseling afscheid nemen van Wout Neefjes. En in deze zomer overleed Thijs van de Giessen. Twee blije jongens die hun draai hadden gevonden in het leven en voor wie de hele wereld open lag. Er zijn mensen die me vragen: Is het de wil van God dat een kind zo jong sterft? Ik antwoord dan: Nee! Absoluut niet! Van God weet ik niet veel, maar wel weet ik dat Hij wil dat mensen tot bloei komen en leven. Maar dat dat niet voor iedereen opgaat, hoort ook op één of andere manier bij het leven. Het is onontkoombaar. We staan er machteloos tegenover. Het enige wat we kunnen doen, is proberen te leven met de mensen die over blijven. Als je een kind verloren hebt, dan is dat een wond die moeilijk heelt. Het zal altijd een litteken blijven. Dat is ook het geval als je kind een ernstige ziekte oploopt of een beperking krijgt. Het gaat je als ouders niet in de koude kleren zitten. Maar toch sta je er niet alleen voor. Er zijn mensen om je heen die meer voor je kunnen betekenen dan je misschien weet. Mensen die net als jij met lege handen staan… Maar lege handen kunnen ook open handen worden. Open handen die je naar elkaar kunt uitstrekken. Hoe machteloos we ook zijn, we hoeven elkaar niet uit de weg te gaan. En soms zijn er natuurlijk praktische zaken die je voor iemand kunt oppakken. Leven met elkaar, het is al moeilijk genoeg en het wordt nog moeilijker als we geconfronteerd worden met ziekte en dood.

Behalve dat we dan een beroep mogen doen op de mensen om ons heen, mogen we ook leven vanuit het vertrouwen dat er een God is die ons toch op één of andere manier wil helpen om van dat leven met elkaar iets goeds te maken… Zo goed en zo kwaad als het gaat.