Vorige maand ben ik officieel aangesteld tot acoliet, een waardigheid die me al veel eerder ten deel zou zijn gevallen als ik had kunnen zien. Ik ben namelijk opgegroeid naast een Karmelietessenklooster en het lag voor de hand dat de buurjongens misdienaar werden. Dat gebeurde dan ook met de broer die onder mij kwam.
Om kwart voor acht, als de kloosterklok luidde, sprong hij zijn bed uit om om vijf voor acht de kapel binnen te stuiven, opgevangen door één van de zusters en de dienstdoende pater. Na zes jaar dienen in het klooster werd hij acoliet in de Parochiekerk. Dat zou mij zeker ook zijn overkomen, als ik niet naar het Blindeninstituut had gemoeten, maar nu ben ik dus bezig met een inhaalslag.
Ik ben blij dat ik het hele traject naar het Priesterschap op deze manier kan afwerken: eerst de aanstelling tot lector, waardoor ik werd bepaald bij het Woord, en nu de aanstelling tot acoliet, waardoor ik meer bepaald word bij de Eucharistie. Tot nu toe had ik me nooit zo intensief beziggehouden met wat er aan het altaar gebeurt. Het was iets waaraan ik nauwelijks deel had. Ik hoorde vaak wel wat geluidjes en in grote lijnen wist ik natuurlijk wel wat de priester en de misdienaars deden, maar niet tot in alle details. Nu weet ik dus wat de misdienaar doet en mag ik dat zelf doen, zo goed en zo kwaad als het gaat.

En in november hoop ik dan tot diaken te worden gewijd. Het diaconaat zal ongetwijfeld weer nieuwe uitdagingen met zich meebrengen, en niet alleen in de Eucharistievieringen. Maar dat is voor later. Ik geniet er nu nog even van om acoliet te zijn, blij dat ik dat toch nog mag meemaken!