Wat stond er allemaal hoog op het verlanglijstje van de kerkvernieuwers van de jaren zestig en wat is ervan terechtgekomen, na vijftig jaar…

Het was veel katholieken een doorn in het oog dat de protestanten wel de Bijbel mochten lezen en zij niet. Daar moest eindelijk eens wat aan gedaan worden. De kerkvernieuwers pikten het signaal op en besloten voor de Bijbel meer plaats in te ruimen in de mis, vooral op zondag.

De ‘tafel van het woord’ moest net zo belangrijk worden als de ‘tafel van brood en wijn’.

Tot in de jaren zestig was er een lezingencyclus van één jaar. Ieder jaar kwamen dus steeds weer dezelfde Bijbelverhalen terug. Het spreekt vanzelf dat er grote stukken van de Bijbel waren die op deze manier op zondag nooit aan de orde kwamen. Dat moest veranderen!

Er werd een compleet nieuw leesrooster gemaakt voor de zondagen. Het werd een cyclus van drie jaren. Men noemde ze jaar A, jaar B en jaar C. Zo konden er drie keer zoveel verhalen aan bod komen als voorheen.

In jaar A plaatste men vooral lezingen uit het Evangelie volgens Matteüs, voor jaar B werden veel lezingen gekozen uit het Evangelie volgens Marcus en in jaar C liet men vooral de evangelist Lucas aan het woord komen. Ook werd het aantal lezingen op zondag uitgebreid van twee naar drie.

De eerste lezing werd nu bijna iedere zondag een stukje uit het Oude Testament. De tweede lezing werd meestal een stukje uit één van de brieven van de apostel Paulus en de derde lezing werd zoals gezegd genomen uit één van de Evangeliën.

Men koos de lezingen uit het Oude Testament zo, dat ze thematisch vrijwel altijd aansloten bij de lezingen uit het Evangelie. Als je die lezingen zo naast elkaar leest, dan ontdek je dat er veel verhalen uit de Evangeliën zijn die teruggrijpen op verhalen uit het Oude Testament. Bovendien raak je op die manier vertrouwd met de Joodse traditie waarin Jezus zelf stond. Jezus borduurt met zijn verkondiging voort op het geloof van het Joodse volk in de ene God ’Ik Zal Er Zijn’. Vooral de aandacht voor het Oude Testament is er dus op vooruitgegaan. Daaruit lezen we nu veel meer dan vroeger en het belang ervan voor ons geloof is zo een stuk duidelijker geworden. En zo draaien we rond in een lezingencyclus van drie jaren: jaar A, jaar B en jaar C.

Elk nieuw kerkelijk jaar begint op de eerste zondag van de Advent. De Advent is de tijd vóór Kerstmis, de tijd van vier weken waarin we uitkijken naar de komst van Jezus.

Op zondag 1 december beginnen we dan ook weer met een nieuw kerkelijk jaar. Wat de lezingen betreft is dit het begin van jaar A. U zult de komende tijd dus vrijwel elke zondag een lezing horen uit het Evangelie volgens Matteüs, tenminste, als u regelmatig naar de kerk gaat. Komt u alleen in de kerstnacht, dan hoort u ieder jaar het bekende verhaal over de geboorte van Jezus in Bethlehem uit het Evangelie volgens Lucas. Komt u op Eerste kerstdag naar de kerk, dan hoort u het begin van het Evangelie volgens Johannes.

Met Kerstmis geen A, B of C maar gewoon ieder jaar dezelfde verhalen. De kerkvernieuwers vonden het niet nodig om daar verandering in aan te brengen. Gelukkig maar!