Eind december was er onder het motto ‘ik pas’ een uitgebreide reclamecampagne voor ‘Dry January’. Mensen werden uitgedaagd om in de januarimaand geen alcohol tot zich te nemen. Ik kende die campagne nog van een paar jaar geleden. Maar toen werd deze gehouden met het oog op de veertigdagentijd, de tijd na carnaval. Kennelijk spreekt onze Vastentijd niet meer tot de verbeelding en is de tijd van Kerst en Oudjaar een tijd van uitbundig drankgebruik geworden, waarna de kraan wel even dicht mag.

De reclamemensen hebben natuurlijk gelijk. Die weten wat er leeft onder het volk. Zelf hoorde ik dit jaar ook verhalen over families die tot voor kort ieder jaar naar de nachtmis gingen, maar daar nu niet meer aan toe komen, omdat ze op kerstavond al vroeg met elkaar gaan eten en drinken. Ik zwijg dan nog maar over Oudejaarsavond. Ik kan me dus goed voorstellen dat er voor een ‘Dry January’ wordt gepleit.

En toch houd ik me liever aan de oude vertrouwde Vastentijd. Dat is vooral omdat je met zo’n droge januarimaand nergens naartoe leeft. Op een willekeurige dag is die maand afgelopen en dan kun je het gerstenat of de wijn weer laten stromen. Maar met de Vastentijd is het anders. Die begint op Aswoensdag, een dag waarbij we met de neus op het feit worden gedrukt dat we mensen zijn die vergaan tot stof en as. We mogen van ons leven iets moois maken, met veel aandacht voor God en voor de mensen om ons heen. Daar hoeven we niet bij te flierefluiten en te drinken.

Maar in die droge tijd leven we wel ergens naar toe, naar Pasen. Nadat we op Goede Vrijdag herdacht hebben dat Jezus aan het Kruis gestorven is, herdenken we met Pasen de opstanding van Jezus uit de doden.

We vieren de overwinning van het leven op de dood. ‘Lechajim!’, zeggen de Joden als zij het glas heffen. Dat betekent: Op het leven! Met Pasen vieren we dat er leven is, zelfs na de dood. Dat is een moment om naar toe te leven en de droge tijd te beëindigen, een droge tijd die, als het aan mij ligt, begint op Aswoensdag.