Op woensdag 26 februari begon de veertigdagentijd oftewel de vasten. Aswoensdag heet zo, omdat de mensen die aan de viering deelnemen een askruisje op het voorhoofd krijgen als teken van hun vergankelijkheid. Tot nu toe durfde ik zelf de askruisjes niet toe te dienen, maar aangemoedigd door de mensen die dat de vorige jaren in mijn plaats deden, waagde ik het er toch maar op. Mijn linkerhand legde ik op het hoofd van degene die voor me kwam staan en met mijn rechter duim tekende ik dan zo goed en zo kwaad als het ging een askruisje op zijn of haar voorhoofd. Ik heb het askruisje altijd een mooi teken gevonden om zelf te mogen ontvangen. Nu met het toedienen kwam daar een dimensie bij. Ik werd me nog scherper bewust van de vergankelijkheid en het geploeter van ons allemaal. We proberen er natuurlijk het beste van te maken, maar niet alles loopt goed. Dat hoort bij ons mens-zijn. Wat ons in het verleden tegen zat, dat kunnen we maar het beste in de handen van God leggen. Het heeft waarschijnlijk weinig zin ons er nog druk over te maken. Beter is het om vooruit te kijken. Wat komt er op ons pad, hoe gaan we daarmee om… Niet alles zal makkelijk gaan, maar we zijn er zelf bij om te proberen er iets goeds van te maken, voor onszelf en voor de mensen om ons heen. Bidden, vasten en elkaar aandacht geven. Het zijn geen geboden, maar richtingwijzers voor de veertigdagentijd. Ze alle drie tegelijk volgen is misschien teveel van het goede, maar één van de drie, dat zou toch zeker moeten kunnen!